Ze woont alleen, werkt hard en heeft naast haar werk steeds minder energie voor een sociaal leven. Ze voelt dat er iets mis is, een druk op haar borst maakt haar ongerust. Een kort verhaal van Anne Wijn in het licht van de Hard//hoofd Apocalypsweek.
Ze bedacht zich dat ze nu dood zou zijn geweest, als ze niet naar de uitslagen van de bloedtests had gevraagd.
...
Ze was 26 en promoveerde op iets ingewikkelds in een hoogstaand chemisch lab. Ze was er goed in, maar vaak vond ze het moeilijk zich te herinneren waarom ze er ooit aan was begonnen. Ze werkte hard, bijna elke avond hing ze tot een uur of zeven boven de kweekschaaltjes. Soms liepen besprekingen uit en was ze niet voor tienen thuis. Ze vond het fijn om met een sigaret nog wat door de stad te fietsen na haar werk, een ommetje te maken en het tl-licht van het lab uit haar ogen te krijgen. Vaak dronk ze iets te veel droge witte wijn als ze vervolgens thuiskwam, om dan met een serie aan in slaap te vallen. Ze had twee katten in haar eenpersoonsappartement, het liefst zat ze met hen op schoot op het balkon in de zon. Maar daar was eigenlijk nooit tijd voor.
Aan het begin van het nieuwe jaar werd ze steeds vaker moe. Ze nam af en toe de metro omdat fietsen haar te veel begon te worden. Ze probeerde vroeger naar bed te gaan, maar werd steeds minder makkelijk wakker. Soms vergat ze ’s avonds als ze thuiskwam de katten eten te geven. Dan vond ze hen de volgende ochtend krabbend aan de leuningen van de bank, verwijtend miauwend als ze eerst een sigaret ging roken.
Ze voelde dat er iets mis was, een druk op haar borst maakte haar ongerust. Ze werkte gewoon te hard, iedereen zei het haar. Ze was naar de huisarts geweest, die had haar aan alle kanten onderzocht. Stress was inderdaad de conclusie. At ze voldoende, sliep ze genoeg? Zou ze niet eens stoppen met roken? Vroeger naar bed, meer groente en minder wijn. Haar hart kon het niet zijn, zo had de huisarts haar verklaard. Ze was te jong om iets aan haar hart te hebben.
Ze ging door, wat moest ze anders? Ze woonde alleen, naast haar werk had ze eigenlijk weinig zin en energie over voor mensen, laat staan liefde. Haar vrienden werkten ook allemaal hard, het hoorde erbij als je jong en ambitieus was. Ook haar verslavingen hoorden erbij. Die hielpen haar tijdelijk te ontsnappen aan een verdrietig gevoel dat ze al tijden met zich meedroeg. Wanneer dat gevoel gekomen was, wist ze niet meer. Wel dat het roken en de wijn onmisbaar waren geworden.
Op een avond voelde haar lichaam beroerder dan ooit. Ze lag op bed. Ze had zin in een sigaret maar haar pakje lag op het balkon en het idee er naartoe te moeten lopen joeg haar de stuipen op het lijf. Ze ging de volgende ochtend vroeg nog eens naar de huisarts. Niet zeuren, gewoon op de fiets. De assistent zou, na wat aandringen, toch even bloedprikken en een hartfilmpje maken, dat kon geen kwaad. Eenmaal bezig met de meting, raakte de assistent gefrustreerd. De waardes konden helemaal niet gemeten worden bij zo’n gezonde jonge vrouw. Ze moest er niet te veel van verwachten, zei hij; de uitslagen zouden niet erg betrouwbaar zijn.
De huisarts kon inderdaad niet veel met het hartfilmpje. Ze moest maar een afspraak maken met de cardioloog, zo zei hij. Daar voelde ze niks voor. Het idee zich voor zo’n afspraak weer een middag ziek te moeten melden maakte haar gestrest. ‘Kunt u dan misschien nog naar de uitslagen van de bloedtests kijken?’ Ze vroeg het maar, blijkbaar dacht hij er zelf niet aan. ‘O ja, helemaal vergeten. Momentje, ik zal ze er even bij pakken.’
...
Het stokken van de adem van de huisarts was een van de weinige dingen die ze zich later nog kon herinneren. Hij trok wit weg en keek haar aan. ‘Ik ga nu een taxi voor je bellen.’ Alles daarna leek als een roes voorbij te zijn gegaan. De gehaaste rit naar het ziekenhuis, ineens bleek fietsen levensgevaarlijk. De muffe geur van zweet in de leren bekleding van de auto, ze nam nooit de taxi. In het ziekenhuis moest ze meteen al haar kleren uittrekken. Hoe vaak er geprikt en gescand was, wist ze niet meer. Wel herinnerde ze zich de bezorgde blikken terwijl haar voortdurend gezegd werd zich vooral niet druk te maken. Hoe ze bedacht dat ze ooit had gehoord dat het voor verpleegkundigen het moeilijkst was om een jong iemand te zien sterven.
De wirwar aan buizen en snoeren die uit haar lichaam staken, hoe ze aan alle kanten aan haar trokken als ze zich uit bed boog om bij haar telefoon te kunnen. Dat ze zo stil mogelijk moest blijven liggen. Hoe niet onder stoelen of banken gestoken werd dat haar hart het weleens zou kunnen gaan begeven. Haar huilende ouders aan het bed. Hoe ze alleen maar kon denken dat iemand de katten eten moest geven.
Dat de artsen haar alles die avond nog eens uitlegden. Ze moest proberen te slapen, ze moest energie hebben voor de volgende ochtend, ze moest deze nacht zien door te komen. En als ze wilde plassen kon ze om een po vragen. Hoe ze die nacht niet kon slapen. Denkend aan de grote naald die de volgende ochtend zonder verdoving dwars door haar lijf in haar hartzakje geprikt zou worden. Een liter vocht moest die naald eruit zien te krijgen. Haar hart had al weken in een liter vocht gezwommen, proberend haar in leven te houden. Een ontstoken hartzakje, ze had er dagen mee gewerkt, gefietst, gerookt, gedronken.
Dat het ineens stil was geworden in haar hoofd. Alleen in de kamer, in het kleine bed, met het piepen en het blazen van al die apparaten als het ritme waarop haar gedachten haar tegemoet kwamen kabbelen. Wat als ze de nacht helemaal niet doorkwam? Als het te laat bleek te zijn? Wat als dit het nu was: haar dood?
Hoe haar hoofd steeds verder vol liep. Haar gedachtes niet meer kabbelend maar klotsend tegen de wanden van haar geweten. Hoe zou het zijn om er niet meer te zijn? Oplossen in het niets, zomaar, in dit kleine bed, in de donkere kamer? Zou ze haar best hebben gedaan zichzelf te redden? Zou ze zichzelf uit haar verdoving getrokken hebben, uit haar wijn, haar sigaretten, haar lange dagen? Voor haar onderzoek, haar collega’s, haar vrienden? Haar ouders, haar katten?
...
Ze kon zich nog herinneren dat ze het niet zeker wist.
Anne Wijn was Hard//hoofd-redactielid. Ze kon niet kiezen tussen journalistiek en verpleegkunde en probeert die twee nu maar te combineren.
Wies van der Velde is maker en illustrator, wonend en werkend in Utrecht. Haar werk kenmerkt zich door het gebruik van diverse materialen, wat resulteert in een gevarieerd beeld.