Guerrilla Girls, 1989
Een museumwand in het Centre Pompidou in Parijs is bedekt met felgekleurde posters. Het grootste exemplaar toont “Grande Odalisque” van Ingres (1814, Louvre), maar dan felgeel. Ingres’ geïdealiseerde naakte concubine heeft hier het hoofd van een grauwende gorilla, waarboven in dikke letters staat: “Do women have to be naked to get into U.S. museums?” Was getekend: “Guerrilla Girls - Conscience of the art world”.
Welkom op de tentoonstelling elles@centrepompidou; Women artists in the collections of the national modern art museum, waar Centre Pompidou “de vrouwelijke kant” van haar collecties toont.
Het aanbod is overweldigend met grote namen als Sonia Delaunay, Niki de Saint Phalle, Diane Arbus, Sophie Calle en Frida Kahlo. Meer dan vijfhonderd werken van ruim tweehonderd kunstenaars - allen vrouwen - zijn bij elkaar gebracht in zalen die normaal gereserveerd zijn voor de vaste collectie. elles is opgedeeld in zeven verschillende secties. De expositie is chronologisch, beginnend bij het einde van de negentiende eeuw en doorlopend tot het heden.
Een kunstwerk van Agnes Thurnauer waarin de namen van bekende mannelijke kunstenaars zijn "vervrouwelijkt".
In het gedeelte Pioneers wordt de onduidelijke plek die vrouwen binnen de avant-garde bewegingen van begin twintigste eeuw innamen aan de orde gesteld. Het is ontluisterend om je te realiseren dat de vooruitstrevende Kubisten, Surreëalisten en Dadaïsten dat in veel gevallen niet waren als het ging om het toelaten van vrouwen in hun mannenclubjes. Dadaïst Hans Richter zei over kunstenares Hannah Höch - de enige vrouw in de Berlijnse Dada-groep - dat ze “zo goed was in het regelen van bier en broodjes”. Natalia Goncharova (1881-1962) maakte deel uit van Der Blaue Reiter, dezelfde kunstenaarsbeweging als Wassilii Kandinsky. In 2008 werd een van haar stillevens bij Christie’s geveild voor 10,8 miljoen dollar. Toch is haar naam relatief onbekend, en bovendien wordt deze altijd in één adem genoemd met die van haar echtgenoot, Mikhail Larionov.
Natalia Goncharova, Self Portrait with Yellow Lilies (1907)
De overgang van de avant-garde-vrouwen naar de jaren zestig en zeventig is abrupt en verrassend. Niki de Saint Phalle introduceert de militante woman artist met haar Tirs of Shooting Pictures: plastic zakjes met verf werden achter een schilderij gehangen, waarna ze erop begon te schieten met een .22 geweer. Volgens De Saint Phalle was het effect “like making the paint bleed”. Duidelijk is te zien hoe de woede en verontwaardiging van vrouwen over hun achtergestelde positie plotseling explodeerde in zeer politiek werk, bijvoorbeeld in de performancekunst van Ana Mendieta, Carolee Schneemann, Valie Export en Marina Abramovic. Op foto’s en videobeelden zien we een naakte vrouw die een kip slacht (Mendieta), mannen en vrouwen die over de grond rollen met vissen tussen hun benen (Schneemann), en de Oostenrijkse kunstenares Valie Export die haar guerilla-performances uitvoert. Haar Aktionshose: Genitalpanik uit 1969 is indrukwekkend. (Export betrad een bioscoop in München, gekleed in een kruisloze broek met een machinegeweer in haar hand. Op en neer lopend langs de rijen nodigde ze de aanwezige mannen uit een echte vrouw aan te raken inplaats van passief en voyeuristisch te kijken naar naakte vrouwen op een filmdoek.)
Performancekunst door vrouwen uit deze periode draaide vaak om het lichaam, dat gebruikt werd als een politiek symbool voor onderdrukking. Niet voor niets was de slogan van het feminisme: “The personal is political”.
Foto van de performance Aktionshose: Genitalpanik (1969) door Valie Export
Dwalend door het museum realiseerde ik me dat ik nog nooit een tentoonstelling van een dergelijke schaal had gezien, met alleen maar werk van vrouwen.
Ik heb me altijd geërgerd aan de benaming “vrouwelijke kunst”; dit houdt namelijk meestal een devaluatie in. Lopend door de tentoonstelling ga je jezelf automatisch vragen stellen over de “vrouwelijkheid” van de kunstwerken. En jezelf verbazen over het feit dat een museum in 2010 goede sier maakt met het feit dat voor de eerste keer een expositie plaatsvindt met alleen vrouwelijke kunstenaars uit de eigen collectie.
Het idee achter elles@centrepompidou is “neither female nor feminist in point of view”, stelt de tentoonstellingsbrochure. Curator Camille Morineau zegt in een interview dat ze een risico heeft genomen: "Excluding men and showing only women is a revolutionary gesture of affirmative action. But the museum is avant-garde. (...) And we like a lot of drama. This is going to be dramatic in a big way."
Positieve discriminatie is dus blijkbaar nog steeds noodzakelijk om de vrouwelijke kunstenaar op de voorgrond te plaatsen.
In de tentoonstellingsbrochure is een beroemd citaat uit feministenbijbel De Tweede Sekse (1949) van Simone de Beauvoir opgenomen: “One is not born a woman, one becomes one. (...) it is civilization as a whole that produces this creature, intermediate between male and eunuch, which is described as feminine.”
De Beauvoir’s definitie van de vrouw als “The Other” - in feite een inferieure afwijking van het sterke, mannelijke geslacht - betekende een doorbraak in het denken over seksualiteit. "How can a human being in a woman's situation attain fulfillment?" vroeg Beauvoir. Deze en andere vragen worden gesteld in de tentoonstelling, en dan vooral in het eerste gedeelte met de thema’s Pioneers, Free Fire en The Activist Body (met de meest radicale kunst) die dan ook de sterkste indruk maken.
Het laatste gedeelte van de tentoonstelling is getiteld Immaterial en toont contemporaine kunst van onder andere Alisa Andrasek, Tacita Dean, Pippilotti Rist en Mariko Mori. Wat deze werken bindt is volgens de curatoren “disembodiment”, het ongrijpbare. De woede en het feminisme van de vrouwelijke kunstenaars uit de jaren zestig en zeventig lijkt verdwenen bij deze kunstenaars; de meeste werken ademen een etherische, licht verontrustende sfeer.
Ik had het gevoel dat elles enigszins hinkte op twee gedachten. Aan de ene kant wil men de pioniers, de rebellen en de feministen eren, maar aan de andere kant mocht de tentoonstelling “neither female nor feminist” zijn. Wellicht is dit een knieval die Morineau heeft moeten maken om elles überhaupt van de grond te krijgen; ze vertelt in een interview dat de interesse in Frankrijk voor de achtergestelde positie van vrouwen vrijwel nihil is.
Er werd in het kader van deze tentoonstelling zelfs gesproken van een “kleine feministische revolutie”. Dat is dan wel een korte, want eind februari wordt de gewone vaste collectie weer teruggehangen. De vraag werpt zich op hoeveel vrouwelijke kunstenaars er dan nog overblijven.
Toch is het is een goede zaak dat het Centre Pompidou dit initiatief neemt. Veel andere musea beschikken waarschijnlijk niet eens over voldoende kunstwerken door vrouwen om een dergelijke tentoonstelling te realiseren.
De Beauvoir wenste dat de “mythe van de vrouw” zou worden vernietigd; dit zou tot bevrijding leiden. Een bevrijding die vooral wederzijdse acceptatie zou inhouden. Hoewel feministische kunsthistorici al decennia bezig zijn met vrouwelijke kunstgeschiedenis, is het bijzonder om een tentoonstelling te zien die dit op relatief neutrale wijze in praktijk tracht te brengen. Het afwezige opgeheven vingertje van vooral het Amerikaanse feminisme wordt dan ook niet echt gemist.
Toch kon ik de gedachte niet onderdrukken dat het werkelijke doel na zoveel jaren strijd nog steeds niet bereikt is; dan was een tentoonstelling als elles@centrepompidou namelijk niet nodig geweest. De Guerrilla Girls kunnen voorlopig nog niet met pensioen.