Het is een slome winterochtend en ik ontbijt in een nog bijna leeg bibliotheekcafé. Ik geniet van het rommelende personeel achter de bar, het gebrom en geknars van malende bonen en de geur van verse koffie. Een oudere vrouw slaat een pagina van de krant om. Tussen wat mijmeringen en een hap van mijn croissant door stapt er een man met een roodharige kleuter binnen. Ik schrik op van zijn grootse, hoekige bewegingen en harde stem. ‘Waar zullen we zitten!?’ roept hij door het cafe. Zijn halflange, donkere haar komt onder zijn zwarte muts uit, de voorste lokken gescheiden van de achterkant door zijn oren, plat en onbewogen zoals een bij een legopoppetje. Zijn spijkerbroek zit in hoge, beige uggs gepropt.
Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ze geïnstalleerd zijn, en al die tijd kan ik me ogen niet van ze afhouden. De man bestelt op luide toon een cappuccino en broodjes kaas terwijl het jongetje spullen verzamelt uit de kinderhoek. Uiteindelijk ligt de tafel bezaaid met bordspelletjes, actiefiguren en klei. Het jongetje lijkt in trance. De man staat passief over het tafereel heen te kijken als een idle animation - een videospelletjeskarakter in rust - en roept, alsof hij van een gekunsteld script voorleest: ‘Wat hebben we het gezellig he, schatje?’
Wat zou er gebeuren als ik ze aan zou raken? Zouden mijn handen door ze heen reiken, als door een hologram? Of zouden de pixels haperen, als een glitch in een computerscherm?
Er bekroop me een onbehaaglijk gevoel. Waar kwamen deze mensen vandaan? Waren dit wel mensen? Hun gedrag leek ingeprogrammeerd en houterig, alsof hun menselijke eigenschappen net iets verkeerd waren afgesteld. En ik kon zolang kijken als ik wilde, maar ik kon niet vaststellen hoe ze er nou eigenlijk echt uitzagen: hun gelaatstrekken kregen nooit vorm. Als een verzameling aan beelden gecombineerd tot een non-descript, algemeen mensengezicht. Wat zou er gebeuren als ik ze aan zou raken? Zouden mijn handen door ze heen reiken, als door een hologram? Of zouden de pixels haperen, als een glitch in een computerscherm?
Ik raakte tijdens mijn studietijd ooit gefascineerd door the Uncanny Valley, een term die Japans roboticist Masahiro Moro in 1970 bedacht om het kleine gebied tussen de bijna-menselijkheid van een robot, en een daadwerkelijk, levend mens te beschrijven, en de afkeer die daaruit ontstaat. Mensen houden van antropomorfisme - kennen graag menselijke eigenschappen toe aan mensen en wezens - maar tot een bepaald punt, daarna wordt het ongemakkelijk. Een menselijke animatie of machine kan nog zo echt lijken: niet-soepele bewegingen of een te lege blik levert echte mensen een soort oererror in de hersenen op. Iets niet kunnen herkennen is er bang voor zijn.
Ondanks mijn fascinatie voor dit concept was ik blij niet dagelijks met dit ongemak geconfronteerd te worden. Langzamerhand lijkt dat echter bijna niet meer mogelijk. De afgelopen maanden zag ik onder andere voorbijkomen: een deepfake filmpje met een levensechte Tom Cruise, een social media feed vol AI-gegenereerde beelden van kennissen die net niet leken, voorbeelden van platte en emotieloze essays door ChatGPT, en - nog het meest zorgwekkend - anonieme flitsbezorgers, zoemende fatbikes en eng elektronisch fietsbelgeklingel.
Nu ik door mijn ervaring in het bibliotheekcafé ook nog eens in real life met the Uncanny Valley wordt geconfronteerd, lijkt het toppunt van mijn industrialisatieverwarring voorlopig bereikt. Ik verlaat de bibliotheek, op zoek naar frisse lucht en realiteit. Godzijdank vind ik herkenbare tekenen van leven terug in een knus, bruin café op de hoek van de straat. Als ik beleefd vraag of ik hier met mijn laptop mag zitten antwoordt de serveerster grappend, en in plat-Amsterdams accent: ‘als je maar genoeg bestelt schat’. Een paar momenten later zet ze een dampende kop filterkoffie voor me neer. Achter me klinkt mompelend, repetitief ‘jackpot jackpot jackpot jackpot’. Een kleine man met leerachtige huid en een wollen leren jas bedient de ouderwetse flipperkast:
TUTUTUTUTUTUTUTU
tap tap tap
piew, piew, piew
rinkel rinkel rinkerinkelrinkelrinkelrinkel
Het gekletter van muntjes werkt gek genoeg kalmerend, maar neemt mijn zorgen niet helemaal weg. Ik heb altijd genoten van mijn eigen schemerwereld tussen werkelijkheid en fantasie, maar kon er dan zelf voor kiezen om terug te vallen op het dagelijks leven: de herkenbare veiligheid van lieve caissières met zachte gezichten en het roestige geluid van rammelende omafietsen.
In een futuristische wereld, waarin de begrippen mens en machine vervagen en in elkaar overlopen, zijn dat soort dagelijkse zekerheden steeds minder te vinden.
Zou mijn brein zich nog in mijn levensjaren aan kunnen passen aan een leven in the Uncanny Valley?
Ik weet het niet, maar aangezien ik mijn eerste echte human robot hybrid al gespot heb, kan ik er maar beter snel aan gaan wennen.
Aisha Mansaray (zij/haar, 1988) studeerde Engelse taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Is o.a. columnist van Hard//hoofd en OneWorld, en hoopt ooit zo goed te worden als Amerikaans schrijfster Vivian Gornick.
Anna June (1994) is een illustrator uit Leiden en werkt voor verschillende opdrachtgevers. Haar tekeningen gaan vaak over ‘hoe mensen doen’, dieren, identiteit en ongemak. Ze is oprichter van het Leidse makerscollectief ROEM, een stichting die jonge makers ondersteunt en samenbrengt.