Er zijn nog steeds dokters die de gezondheidsklachten van hun patiënten niet serieus nemen. Luuk Schokker schreef een openhartige, ongestuurde brief aan één van hen.
22 december 2022
Beste dokter,
Er zat vanmiddag, zo vlak voor het einde van dit onbeschrijfelijke klotejaar, een envelop in de brievenbus. Een afscheidsbrief. U gaat met pensioen. Op oudjaarsdag mogen we afscheid komen nemen, de praktijk heeft er speciaal de foyer van het theater voor afgehuurd. Wie niet kan komen, mag een leuke kaart sturen. Of een cadeautje. Blijkbaar wordt die brief zomaar naar iedereen verstuurd. Het voelde eerlijk gezegd als een trap na.
Maar hé, dokter, laat ik sportief zijn. Ik ben pas net weer een paar uur per week aan het werk, mijn energieniveau kruipt langzaam omhoog; ik kan best de tijd nemen om een afscheidsgroet op papier te zetten. Al vraag ik me af of de naam onder de brief u iets zal zeggen. De laatste keer dat we elkaar zagen, zomaar ineens op straat, herkende u me niet. Dat maakte me misschien nog wel kwader dan de hele voorgeschiedenis. Ik kwam net terug van de supermarkt (dat lukt me dus eindelijk weer zelf) en schuifelde langs het gemeentehuis, op slakkentempo voorbij de jeu-de-boulesbaan waar op donderdagochtend altijd een groepje oude mannen samenkomt om een potje te spelen. Misschien staat u daar vanaf januari ook wel tussen. Ik knikte vriendelijk, zo’n reflexknikje voor vaders van vergeten basisschoolvrienden, half herkennen maar niet meteen weten wie je ook alweer voor je hebt. Zomaar een dorpeling op leeftijd die ooit ergens in je leven gefigureerd heeft. Nu realiseerde ik het me halverwege mijn knik: dit is de dokter. De dokter in een zomerkloffie, een vale polo op een te wijde korte broek. Het was een eenzijdige herkenning, u registreerde nauwelijks dat iemand uw aanwezigheid op straat erkende, laat staan dat ik het was: de patiënt tegen wie u zei dat het allemaal vast over zou waaien, dat bloedprikken nou niet per se nodig was. (Stel je niet zo aan, jongen, zag ik u denken.) Uw wereldvreemde blik verraste me die middag. U bent toch iemand die andere mensen overeind moet helpen, dacht ik, maar u keek verdwaasd de wereld in, alsof het gewone leven een maatje te groot was voor uw voorstellingsvermogen. Uw mond hing een eindje open; ik moest mezelf bedwingen om geen corrigerend tikje tegen uw kin te geven. Ik liep door zo vlug ik kon.
Eén vraag blijft knagen: als u het beste met me voor had, waarom hebt u dan niet naar me geluisterd?
Kijk, dokter, het is ook lekker om u als bad guy neer te zetten, begrijp me niet verkeerd. Het is fijn om iemand de schuld te kunnen geven van deze hele situatie. Op wie moet ik anders boos zijn? Op mijn lichaam, dat zichzelf aanvalt zonder reden? Op mezelf? Het lost niets op, het heeft geen zin. Tegelijkertijd zit die frustratie er dus wel en bent u de meest logische kandidaat om ‘m op te botvieren. Het is vast maar een virus, zei u. Dat was het dus niet. Bloedprikken is niet nodig, zei u. Dat was het dus wel. Uiteindelijk snap ik heus wel dat u me niet ziek gemaakt heeft, dat mijn vatenstelsel al dusdanig ontstoken was toen ik de eerste keer op het spreekuur kwam dat een ziekenhuisopname een kwestie van tijd was. Maar toch: in de weken waarin mijn situatie hard achteruit ging ben ik twee keer langs geweest en heeft u me twee keer weggestuurd. Pas toen ik uw collega sprak en nog een derde keer de symptomen oplepelde, de barstende hoofdpijn, het nachtzweten, de verloren kilo’s, pas toen werd er serieus geluisterd. Misschien had ik een paar dagen later niet met een scheefzakkend gezicht, een lamme arm en haperende spraak in een ambulance gehesen hoeven worden als u dat óók had gedaan. Gewoon, aannemen dat degene tegenover u echt iets mankeerde, niet zomaar kwam zeuren om een kleinigheid. Het is echt niet alsof ik voor elk ontstoken haarzakje en elke stijve nek op het spreekuur kwam. En bovendien: ik heb het nota bene zelf gezegd, dokter, ik weet het nog precies. Het voelt alsof er bloed in mijn hoofd vastzit dat niet wegkomt. U keek me aan met de scherpste blik die ik in al die keren bij u heb kunnen waarnemen en antwoordde luchtig dat dat u onwaarschijnlijk leek. Mijn longen klonken immers normaal. Monotoon lepelde u een rijtje standaardadviezen op. Uitzieken. Veel rusten. Goed water drinken. Een hardnekkig virus, zei u, dat zal het wel zijn. Bleek ik achteraf dus de juiste diagnose te hebben gesteld en hooghartig te zijn weggewuifd door een professional. Toch pijnlijk, vindt u niet?
U zult het allemaal niet verkeerd hebben bedoeld. Die keer dat u me niet herkende op straat kwam u nota bene net uit de kerk gelopen. Ergens vond ik het pijnlijk om te zien: een arts die ik zo opzichtig had zien falen, legde blijkbaar zijn eigen lot in handen van een hogere macht. Toch associeer ik de kerk met goede intenties—een praktiserende christen plus de eed van Hippocrates, dat is tweemaal het juiste willen doen. Simpel rekensommetje. Dus het zal allemaal uit een goed hart komen. Dat wil ik best geloven. Maar of dat het beter maakt? Aan het einde van deze som stuurde u me alsnog naar huis zonder in te grijpen. Eén vraag blijft knagen: als u het beste met me voor had, waarom hebt u dan niet naar me geluisterd?
Met pensioen gaan is mogelijk het meest helende dat u voor me kunt doen
Een tijdje na mijn ziekenhuisopname belde uw collega. Ze had een brief ontvangen met een opsomming van alle doffe ellende. De brief was eerst bij een verkeerde praktijk terechtgekomen, nu pas op de juiste plek beland, dus ze belde zo snel ze kon, vertelde ze. Dokter S. is ook erg geschrokken, zei ze, de lieverd. Of het waar was, weet ik niet, maar het schoot hoe dan ook in het verkeerde keelgat: als u écht was geschrokken, had u dat ook zelf wel even kunnen melden. Geef maar door dat ik het ook erg vervelend vind. Lekker makkelijk, dokter. In mijn meest vergevingsgezinde buien denk ik dat u niet zelf durfde te bellen, dat u ook wel door had dat uw rol in het verhaal hoogstens die van boeman was. Of dat u begreep dat ik liever uw collega aan de lijn zou krijgen. Een zeldzame vlaag van zelfinzicht. Misschien, denk ik op zulke momenten, bent u door mijn situatie zo van de leg geraakt dat dát de reden van het pensioen is. Ergens siert dat u. Maar dan denk ik weer aan die lege blik naast de jeu-de-boulesbaan. En lijkt het me onwaarschijnlijk dat u hier diep over hebt nagedacht. Anders had u die middag toch op z’n minst even hallo gezegd?
Beste dokter, ik zal niet bij de afscheidsreceptie zijn. Ik sla dit feestje even over, oké? Allereerst ben ik met oud en nieuw niet in de buurt en ten tweede: als ik u iets zou willen sturen, kom ik niet veel verder dan ideeën als ‘een ingelijste uitdraai van mijn meest alarmerende bloedwaarden’. Een gekleide middelvinger, een drol in een doosje. Ik heb niet zoveel zin in een gezellig afscheidsmoment, bedoel ik maar. U lijkt me nou niet bepaald een feestbeest, en ik zie de gezapige receptie al voor me (zweterige kaas en lillende plakjes leverworst, bubbels in een bekertje, mensen aan een statafel die elkaar eigenlijk niets te vertellen hebben—zo, jij nog goede voornemens?), maar op een sfeerspons die vanuit een hoekje vuil naar u staat te loeren zit u vast ook niet te wachten.
Aan de andere kant: van een wrok knap ik ook niet sneller op en misschien, als ik mijn meest welwillende blik nog eens van stal haal, hebben we echt wel iets te vieren, u en ik. Met pensioen gaan is mogelijk het meest helende dat u voor me kunt doen. Vanaf januari bent u niet langer de dokter. Ik zal u nooit meer zien op de plek waar u al die verkeerde dingen gedacht, gezegd en besloten hebt. Ik hoop u ooit tegen te komen en niet meer te weten wie u bent, te zijn vergeten welke woede u ooit in mijn lijf liet ontvlammen. Zomaar een man op straat die ik eventjes toeknik, een dorpeling op leeftijd die ooit ergens in mijn leven gefigureerd heeft. Een gepensioneerde dokter zit niet meer in zijn spreekkamer om het daar allemaal nog erger te maken dan het al is. Laat die wetenschap het cadeau dan maar zijn.
Het ga u goed,
Luuk Schokker
Nooit Verzonden is een plek voor brieven die liggen te verstoffen in een bureaula, of misschien wel in obscure mapjes van een e-mail-account. In deze brieven is ruimte voor zelfreflectie, ongebreidelde kritiek en kwetsbaarheid. Klik hier voor andere brieven.

Luuk Schokker (1990) werkt voor een universiteit en schrijft fictie buiten kantoortijden. Zijn verhalen verschenen behalve bij Hard//hoofd o.a. bij De Optimist, Papieren Helden en Catapult.

Hannes Schievink (Die/Hij/Haar) onderzoekt de bombastie van het platte beeld en werkt met een focus op religie, esoterica, en de menselijke ervaring. In diens illustraties staan spel, sfeer en plezier voorop.