In de maand dat ik nu in Londen woon, hebben er al veel verschillende vormen Engels de revue gepasseerd. Allereerst is het Britse Engels behoorlijk andere koek dan het Amerikaanse Engels dat we in Nederland gewend zijn te horen. Als je dat ‘Aryourightluv?’ een beetje onder de knie begint te krijgen opent zich een deur naar de wereld der accenten en dialecten. Aangezien London een enorme mengelmoes van verschillende nationaliteiten herbergt, wordt er Engels gesproken in alle denkbare kleuren en vormen. En het lullige voor al die zelfverklaarde wereldburgers is dat bij de meesten al vrij snel hun geboorteland te herleiden valt. De Fransen komen er sowieso niet onderuit dat ze geen Engels kunnen; ‘Ello, au ar joe? Ai ev urd zo meni ziengs abaut joe’. Dat is vlak voordat ‘Ze Dzjurmunz komm’. En onze eigen kikkertjes kunnen er natuurlijk ook wat van met hun ‘Doe joe want toe sjit on dis plees? Ai em riellie riellie fain, sjenks.’. Hoe kan het toch dat het zo moeilijk is om het accent van een vreemde taal onder de knie te krijgen? En waarom zijn sommigen er aanzienlijk slechter in dan anderen?
Accenten ontstaan doordat mensen uit een groep op elkaar willen lijken en elkaar imiteren, ook in hun manier van spreken. Dit is ook op kleine schaal te merken: als je een lange tijd met een vriendin doorbrengt die een karakteristieke manier van spreken heeft , neem je dat over zonder dat je er erg in hebt. Bovendien veranderen accenten met de tijd; het Nederlands uit de jaren ’30 is behoorlijk anders dan de taal die we nu spreken. Hoe langer groepen van elkaar verwijderd zijn, hoe groter de kloof wordt tussen hun accenten. Op lange termijn ontstaan zo verschillende talen, die elke generatie weer onbeholpen omverge’slang’t ziet worden door haar kinderen.
Het gemak waarmee kleine kinderen zich hun moedertaal eigen maken is nog steeds een van de grootste mysteries binnen de neurowetenschappen. De beheersing van een taal maakt aanspraak op zo veel verschillende hersenonderdelen dat het bijna ondenkbaar is dat de hersens dat zomaar aanleren. Iets simpels als antwoord geven op een vraag vergt al bijzonder veel van je taalsysteem: je moet de woorden horen, hun betekenis verwerken, een respons bedenken en er de juiste woorden bij zoeken, de woorden omzetten in ‘spreek-eenheden’, en vervolgens je mondspieren en stembanden aansturen om de juiste klanken eruit te krijgen. Geen kattenpis dus.
Het is bekend dat je een taal sneller aanleert als je jong bent. Er bestaat een zogeheten kritieke fase waarin je een taal leren kan. Sterker nog, als je tot je vierde levensjaar helemaal niet met taal in aanraking bent gekomen zal je het ook nooit meer vlekkeloos leren. Mowgli zou dus eigenlijk niet meer goed kunnen functioneren in de mensenwereld. Voor het leren van een vreemde taal geldt ook dat je deze zo vroeg mogelijk moet leren om hem accentloos en grammaticaal correct te kunnen spreken. Blijkbaar verliezen je hersens na een tijdje de flexibiliteit of mogelijkheid om een andere taal in al haar facetten te kunnen beheersen.
In den beginne kan een kind elke mogelijke taal leren. Om dit te kunnen doen bedient het zich met de geluiden die het om zich heen hoort. Al na een paar maanden is een kind in staat klanken van elkaar te onderscheiden. Voor het aanleren van een taal is het van belang is dat ze ook klanken die sterk op elkaar lijken kunnen onderscheiden. De ‘e’-klank in het Engelse ‘bed’ en ‘bad’ bijvoorbeeld, of de ‘o’ klank in het Nederlandse ‘dor’ en ‘door’. Het zijn juist deze subtiele verschillen die je als volwassene erg moeilijk aanleert en je verraden als nonnative speaker. Het vermogen van zes maanden oude baby’s om al deze klanken in hun diversiteit te onderscheiden is des te indrukwekkender daar dit later verdwijnt. De reden dat Chinezen moeite hebben met de ‘l’ en ‘r’ klank is dat ze de ‘r’ niet in hun eigen klankenspectrum hebben. Chinese baby’s kunnen deze klanken nog wel onderscheiden, maar bij gebrek aan herhaaldelijke aanbieding horen oudere kinderen het verschil al niet meer. De volwassen hersens zijn dus fysiologisch gezien niet meer in staat bepaalde klanken uit te spreken, en zijn in zo verre gevormd naar een taal.
Na zo’n zes maanden zijn baby’s in staat hun moedertaal te onderscheiden van een vreemde taal. Hierbij maken ze gebruik van het ritme, de intonatie, klemtonen en klankeenheden. De delen van je hersens die belangrijk zijn voor taal, hebben ook een belangrijke functie in muziekperceptie. Gezien de relevantie van melodie en toonhoogte in het gebruik van een taal is dit niet verrassend, en verklaart het misschien ook waarom muzikaliteit en het goed kunnen spreken van talen (wat accenten betreft) vaak samengaan. Je hebt immers een goed gehoor nodig om je eigen uitspraak te kunnen vergelijken met het beoogde accent, en het daar vervolgens op aan passen.
Het (on)vermogen van mensen om zich op latere leeftijd het accent van een vreemde taal eigen te maken, hangt dus samen met de klanken waar je in je vroege leven aan blootgesteld bent en met muzikaliteit. Een advies aan ouders in deze globaliserende wereld: stuur je kind naar een tweetalige school, en laat ze vooral veel muziek spelen. Mochten jouw ouders je deze kans hebben ontnomen is er altijd nog een geluk bij een ongeluk mogelijk: er zijn een paar gevallen bekend van mensen die een beroerte hebben gehad en bij het ontwaken opeens met een ander accent spraken. Goet luk!