Hardhoofd plaatst elke maand een ZKV (Zeer Kort Verhaal) van Constantijn Huygens-prijswinnaar A.L. Snijders. Helena Hoogenkamp en Bart Verbunt gingen bij hem op bezoek in Klein-Dochteren, waar hij samen met zijn vrouw in een oude boerderij woont. De kip die hij zo liefdevol beschrijft in Requiem, blijkt helaas overleden. Snijders is een verhalenmaker, moeiteloos verbindt hij gebeurtenissen die in ruimte en tijd ver uit elkaar liggen. De verhalen ontstaan voor je neus.
“Toen ik in de publiciteit trad met mijn werk, huurde Thomas Rap vrouwen in om de handgeschreven brieven die de uitgeverij ontving uit te tikken. Ze hadden het over mijn werk terwijl ze de reacties van lezers uittikten. ‘Lekker rechts’, zei de ene mevrouw. ‘Lekker links’, vond de andere.”
A.L. Snijders (een pseudoniem van Peter Cornelis Müller) haalt ons op van station Zutphen en steekt al in de auto van wal. Hij geeft ons kort college over links en rechts. “Vroeger zaten Girondijnen links en Jacobijnen rechts. Maar Renate Rubinstein zei dat links of rechts meer staat voor een open of gesloten levenshouding. Open in de zin dat je alles kunt bespreken, de vrijheid hebt om van mening te veranderen. Bij gesloten ligt het meer vast." Hij pauzeert even zodat we het op kunnen schrijven. "Maar ik ben gewoon sociaaldemocraat.”
Terwijl we dichter bij onze bestemming komen, haalt Snijders herinneringen op aan oud-collega’s en vrienden. Snijders was vroeger leraar Nederlands en we merken dat het lesgeven nog steeds als vanzelf komt. “Lesgeven kun je niet leren”, zegt hij. “Ik was vijfentwintig toen ik begon en ik kon het meteen. Maar ik was wel een smeerlap, een populist. Grappen maken, leerlingen tegen elkaar uitspelen... Het is ook een rare constructie, één iemand die er vijfentwintig in bedwang houdt. Of je je staande kan houden in de maatschappij blijkt voor de klas direct. Een vriend van een goede vriend, die ik persoonlijk niet ken, die is classicus en heeft één dag lesgegeven. Hij zit tot op de dag van vandaag in een gesticht.”
Snijders parkeert onder een afdakje en we stappen uit. Hij wijst naar de bomen aan weerszijden van het erf. “Dit is mijn bos. Het is een Natuurmonument, dat geeft een veilig gevoel. Mijn vrouw heeft deze boerderij uitgekozen, zij kan vooruit kijken.” We lopen langs een half overwoekerde schuur, door de tuin naar de ruime woonkamer. Opvallend zijn de grote stenen houtkachel, waar hij elke dag blokken hout voor hakt, en de blauwwitte Portugese tegelvloer – "van de kinderen gekregen”.
“Ik had die prijs moeten winnen toen ik vijfentwintig was, dan had ik het café binnen kunnen lopen als een haantje.”
Cynisme en idealisme
We nemen eerst zijn boekenkasten onder de loep. Aan de ene kant staat een erg brede, waar de boeken in willekeurige volgorde in zijn gezet. Daar tegenover staat een kleinere met een selectie van zijn lievelingsboeken erin: De Dikke Van Dale, Zhuang Zi, de volledige geschriften van Nescio, Nijhoff, Gerard Reve en Karel van het Reve. Terwijl wij plaatsnemen aan de eettafel, zet Snijders in de open keuken koffie en thee. Als de kopjes – voorverwarmd in de oven – en de met een kattentheemuts getooide thee op tafel staan, geeft hij ons het mapje met de Constantijn Huygens-prijs. We mogen het document vasthouden als we er geen koffie over knoeien. “Dat ziet er toch ouderwets en betrouwbaar uit? Die prijs heeft me enorm veranderd, hoewel ik me voorgenomen had van niet. Ik denk steeds dat mensen naar mijn schoenen kijken, om te zien of ik er naast loop. Ik had ‘m moeten winnen toen ik vijfentwintig was, dan had ik het café binnen kunnen lopen als een haantje.”
De prijs levert A.L. Snijders een hoop aandacht op. Hij rijdt van voorleesavond naar voorleesavond, krijgt de ene na de andere interviewer over de vloer, schuift aan bij De Wereld Draait Door en is elke week te horen op de radio. “Marius Zeven heeft een bibliografie over me gemaakt, hij weet meer over mezelf dan ik. Morgenavond zitten we samen op de radio. Dan moet ik echt mijn grote mond houden, want voor hem is dat de eerste keer en dat moet ik hem niet afnemen met vermoeidheid en cynisme.”
Hij staat op om bordjes te pakken. “Ik moest er een stukje taart bij zetten van mijn echtgenote.” Helena – “als vrouw” – mag hem aansnijden. Het gesprek meandert, maar Snijders laat geen losse eindjes liggen. Onderwerpen die hij eerder in het gesprek heeft aangesneden, kunnen een uur later plotseling terugkomen. Hij praat verder over cynisme: “Je hebt heel goed cynisme en het cynisme van Hitler en zijn vrienden. Of eigenlijk waren de mensen om hem heen de cynici. Hitler was nog erger, een idealist. Cynici zijn burgerlijke superknechten tot in de gaskamer toe. Ik heb ooit op een smerige manier in links gezelschap gezegd dat ik niet weet wat ik gedaan zou hebben als ik tien jaar ouder was geweest, in Weimar had gewoond en van laarzen had gehouden. Misschien had ik wel naar links en rechts staan wijzen op een perron in Auschwitz? Ik heb toen geleerd dat je niet overal alles kunt zeggen. Toch hebben we historisch gezien veel geleerd van Hitler. Tegelijkertijd leer je niets van de geschiedenis, want elke situatie is weer anders. Ik heb een vriend, bevriend met die classicus die ik straks noemde, die beweert dat de Holocaust niet heeft plaatsgevonden. Ik schrijf mijn Holocaust-ontkennende vriend vaak dat ik de vriendschap opzeg en hij mij ook, want hij is super-bèta en beschouwt elke alfa als zwakzinnig. Toch gebeurt dat niet, blijkbaar vinden we elkaar te vreemd. Maar die heeft dus bijvoorbeeld iets heel anders geleerd van de Tweede Wereldoorlog.”
A.L. Snijders dekt de tafel voor de lunch. Zijn echtgenote Yvonne Sweering (“Y”) schuift aan en zegt dat we onze croissantjes best iets dikker mogen beleggen. Snijders vertelt over toneelschrijver Eugene O'Neill, die in een vuurtoren woonde. “Als je in een vuurtoren woont, weet je zeker dat die mensen op het strand voor jou komen. Dat gaf O'Neill de tijd om zich rustig en precies te verstoppen in de kast. Zijn vrouw zei dan tegen het bezoek aan de deur dat Eugene O'Neill niet thuis was. Ik had liever zijn talent voor toneelschrijven gehad, maar ik kan me ook enorm goed verstoppen. In de zomer zag ik een keer bezoekers aankomen over de weilanden en toen ben ik achter de schuur gaan zitten. De vensters en deuren stonden open, dus ze riepen nog wat voor de vorm.”
Georkestreerde chaos
Toch lijken de warme ontvangst en croissantjes niet te komen van iemand die gasten schuwt. “Ik ga zo aardig met jonge mensen om, schrijven jullie dat op? Alles is sociaal bij mij. Van samen roken tot taart eten van zulke bordjes.” Snijders lijkt iemand die zich gedwee schikt in alle aandacht voor zijn persoon. Toch eindigt de omgang met zijn publiek of de pers met regelmaat in een door hem georkestreerde chaos.
“Ik heb een keer twee televisieploegen gewoon op hetzelfde moment laten komen”, vertelt hij glunderend. “Ik hou enorm van dingen die fout lopen, die onverwacht zijn. Toen ik in Doesburg werd uitgenodigd om voor te lezen, heb ik iets gedaan waar ik echt trots op ben. Het was op een woensdagavond en dan lees ik altijd voor, voor VPRO’s De Avonden, hier vanuit het achterkamertje. Ik heb Anton de Goede toen opgebeld en hem gezegd dat hij me op mijn mobiel moest bellen, zodat ik kon voorlezen vanuit dat zaaltje waar ik zat. Pas om acht uur zei ik tegen die mensen in dat zaaltje: ‘Om kwart voor negen word ik opgebeld, dan lees ik eventjes voor met mijn telefoon erbij.’ De man van de organisatie zei later: ‘Het was een erg rommelige voorstelling, dat vond ik fantastisch.’ Ik zei: ‘Dat is logisch, want jullie worden opgevoed om alle rommeligheid te verwijderen. Jullie willen efficiënt zijn, maar mensen houden er toch het meest van als je ze uit hun keurslijf sleurt. Dat heb ik vanavond dus gedaan.’"
Hij wijst ons op een beeldje van een ijzeren ei op een sokkel, dat op de tafel staat. A.L. Snijders heeft het ei meer dan dertig jaar geleden met een autogeen lasapparaat gelast en de lassen met een haakse slijpmachine glad gemaakt. “Ik wilde zo’n ei maken omdat ik erg van Brâncuşi houd, de Picasso van de beeldhouwkunst. Ik ben een adept.” Een paar jaar geleden dook het ei op in een schuur en sindsdien staat het in de woonkamer. Over het ei heeft Snijders een ZKV geschreven dat hij opzoekt om aan ons voor te lezen: “Dan het moment, ik lees bij toeval het gedicht van Lucebert. In de laatste regel staat: het ijzeren ei van de leegte. Ik ben niet iemand die een cursus zingeving zal volgen, ik betwijfel zelfs of zingeving bestaat, maar ik blijk wel het ijzeren ei van de leegte gemaakt te hebben. Zonder erg. Het staat op tafel, verroest.”
Handige dromer
Het beeldje dat als imitatie-ei van Brâncuşi is geboren, is het ijzeren ei van de leegte geworden. Het verhaal ontstaat als vanzelf, maar wel binnen de belevingswereld van Snijders. Soms komt zijn drang om de dingen om hem heen in verhalen te verwerken in botsing met de werkelijkheid. Een personage dat regelmatig terugkomt in zijn ZKV’s is bevriende kunstenaar Joost Conijn, die samen met Snijders’ jongste zoon op het Sandberg Instituut zat. Conijn vloog over de Sahara in een zelf gebouwd vliegtuig en reed door Oost-Europa in een eveneens door hem gemaakte, door een houtoven aangedreven auto met houten carrosserie. Snijders beschrijft hem in zijn ZKV’s als een eigenwijze man, iemand die zowel over een kunstenaarsziel als een grote praktische intelligentie beschikt.
Op 27 maart waren ze samen aanwezig bij de ‘Literaire Salon’ in een bibliotheek in Almelo. Snijders deed er een onthulling over de titel van zijn vorige bundel, Een handige dromer. Hij vertelt ons dat hij deze heeft ontleend aan een uitspraak van Man Ray uit 1945: “The streets are so full of admirable craftsmen, but so few practical dreamers.” Toen gastheer John Heijmans vroeg of Joost Conijn soms de handige dromer uit de titel is, zag Snijders een mooi verhaal. Hij zei volmondig ja, maar Conijn volmondig nee.
"Waarom moet alles lineair, uitgedacht van tevoren?"
“Een handige dromer is volgens mij de enige keer dat ik zelf een titel heb bedacht. Toen andere mensen daarna zeiden, ‘God dat zal op Joost slaan’, dacht ik ‘ja verdomd dat kan toch’. Het is met dat ei ook zo, eerst dat ei en dertig jaar later lees ik dat gedicht van Lucebert. Waarom moet alles lineair, uitgedacht van tevoren? Het maakt geen enkel verschil of je het van te voren bedenkt of achteraf, in mijn wereld tenminste. Ik heb tegen die mensen in Almelo gezegd dat ik mijzelf als een mislukte Joost Conijn beschouw. Waarom weet ik niet meer, maar het kwam heel goed uit. Hij doet al die dingen die ik ook had willen doen, maar ik heb er niet het karakter voor.” Y vult hem aan: “Jij bent de dromer.”
Y leest het meeste dat Snijders schrijft. "Mijn vrouw heeft een speciale mening", zegt hij. “Ik vraag vaak aan haar: ‘Vind je het wat?’ Of ze zegt dat iets veranderd moet worden en dan verander ik het. Behalve soms. In het ZKV dat ik gisteren heb rondgestuurd stond bijvoorbeeld vier keer het woord 'boshuis'. Dat vindt ze dan te opvallend, maar toch verander ik het niet. Op dat ZKV hebben trouwens veel mensen gereageerd, om precies de verkeerde redenen. Herkenbaar, zeggen ze dan, maar dat wil ik helemaal niet. Ik hou het meeste van de stukjes waar mensen zich een klein beetje onbehagelijk bij voelen. Maar dat kun je niet plannen. Dat weet je pas als er reacties zijn.”
A.L. Snijders brengt ons terug naar de trein. We willen vertellen dat we graag eens op bezoek gaan bij Joost Conijn, waarop Snijders Helena op het hart drukt niet meteen verliefd te worden. Met het station in zicht breit hij een eind aan het gesprek dat we op de heenreis voerden. Hij is er tevreden mee dat mensen uiteenlopende etiketten op hem en zijn verhalen plakken: “Het hoeft voor mij niet duidelijk te zijn waar een ZKV over gaat. Ik heb niets te maken met de smaak van andere mensen, ik ken die mensen niet. Maar soms schrijft een lezer me over iets dat hem zo of zo opvalt en dan denk ik, ja, dat kan ook. Mijn publiek blijft verdeeld. En zo is de middag weer rond.”