Ik kan worden wie ik wil en aan dat verbijsterende idee ga ik ten onder. Radeloos grijp ik naar hulp van buitenaf, naar wijze woorden die me vertellen hoe ik mijn leven zou moeten leven. Niet mijn ouders of het geloof, maar zelfhulpboeken: de bijbels van de boekhandel. De afgelopen zeven jaar las ik er ongeveer vijfenveertig en hunkerde naar nog honderden ongelezen exemplaren. Ik moest en zou een beter mens worden.
Deze boeken waren mijn redding. Soms zocht ik naar grote antwoorden, maar meestal naar snelle oplossingen voor concrete problemen waar ik mee zat. Ik las hoe je vrouwen versiert, mensen manipuleert, hoe je innerlijke rust krijgt en hoe je gezonder leeft. Ik las Seneca, Eckart Tolle, Kris Verburgh en Jan Geurtz. Voor een literaire reus als Robert Musil of een Nederlandse romancier als Hanna Bervoets had ik geen geduld, ik wilde onmiddellijk beter worden door wat ik las.
Ik zal nu dus wel een grandioos mens zijn, een meester in alles wat ik heb gelezen. Zo is het niet helemaal gegaan. In mijn dagelijks leven was er genoeg verandering te bespeuren: ik mediteerde dagelijks; onder appelflap-etende-collega’s werd ik berucht om mijn gezonde bowl met gedroogde vruchten; ik dronk groene smoothies; sportte drie keer per week en nam koude douches. Maar ik hield het allemaal niet vol. Er bestaat, zie ik nu, een enorm contrast tussen het lezen van een boek en het in praktijk brengen ervan. Aan alleen lezen heb je niet genoeg. En dan vraag je je af wat je bent: een sukkel die de goede adviezen niet opvolgt, of een aapje dat braaf taken uitvoert.
Ik had mezelf dit hele circus kunnen besparen als ik het hoofdwerk van Arthur Schopenhauer had gelezen. De wereld als wil en voorstelling stond al een tijdje in de kast voordat al die zelfhulpboeken zich eromheen verzamelden. Verwachtingsvol begon ik het te lezen en las vervolgens het postuum samengestelde zelfhulpboek van zijn hand, De kunst om gelukkig te zijn. Ook stofte ik mijn zeven jaar oude aantekeningen over De vrijheid van de wil af. Samen verklaren deze drie boeken alles.
Schopenhauer schrijft over een universele levenskracht: de Wil. Die kracht is volgens Schopenhauer zowel oorzaak als drijfveer van het universum. Alles op aarde wil iets. Mijn poes wil een bak brokken, spelen en knuffelen. Mensen willen veel meer: eten, geld, een zinvol leven en een leuke vakantie, rust, enzovoort. Zo ontstaat het lijden, wat volgens Schopenhauer de basistoestand is van het leven. Het geluk waarnaar we streven heft ons lijden maar tijdelijk op. Geluk is daarom niet (of nauwelijks) de enorme moeite van het najagen waard. Vandaar dit inzicht van de filosoof: ‘Het beste wat op de wereld is te vinden is een pijnloos, rustig te verdragen heden.’
Daar teken ik niet voor, en jij ook niet. Wij willen succesvol zijn, geliefd, moedig en gewild. Zo gezien is het optimisme van zelfhulpboeken misschien wel misdadig. Die boeken beloven iets wat niet waar te maken is. Namelijk dat we ieder moment een ander mens kunnen worden.
Dat kunnen we niet. Ons karakter staat vast, weet Schopenhauer. We moeten er van wieg tot graf aan gehoorzamen. Hij schrijft over mensen die inherent goed zijn of slecht. Het zijn de omstandigheden bepalen hoe het karakter exact tot uiting komt.
Ineens blijkt het lezen van zelfhulpboeken zinloos. Wat we niet al zijn, gaan we ook niet worden. Dat ontdekken we massaal in de weken na de jaarwisseling, waarin al onze voornemens faliekant mislukken. Maar er gloort toch wat hoop. Net als bij andere filosofen vormt de mens volgens Schopenhauer een uitzondering. De mens zou net als de rest van de natuur consistent aan zichzelf moeten verschijnen, veronderstelt de filosoof. Maar we beoordelen onszelf vaak verkeerd, waardoor we dingen doen die vreemd zijn aan ons karakter. Wat willen (en kunnen) we echt? Pas door na te denken en ervaring op te doen kunnen we ons unieke karakter ontdekken.
Lastig is dat we in die zoektocht naar kennis niet onszelf voor ons zien, maar de mens in zijn algemeenheid. Zo dacht ik even gedreven te moeten zijn als wonderondernemer Elon Musk en meende ik qua schrijfskills ooit in de buurt te kunnen komen van de grote Rus Leo Tolstoi. Ik mikte op onbereikbare idolen en dat was ontzettend naïef. Het gaat niet om het succes van een ander, het gaat om mij. Ik moet mijn eigen plek vinden. Of zoals Schopenhauer het zou zeggen: zoals de vis zich thuis voelt in het water, de vogel in de lucht en de mol alleen onder de aarde, zo voelt ieder mens zich alleen thuis in de hem passende atmosfeer.
Dit essay kwam tot stand in samenwerking met De Nieuwe Garde.
http://www.nieuwegarde.org